De Inspectie van het Onderwijs ziet positieve ontwikkelingen rond toezicht en handhaving. 96 procent van de voorzieningen die door de GGD’en onderzocht moeten worden, zijn in 2014 ook onderzocht. Dit is duidelijk beter dan de afgelopen jaren: in 2013 werd 92 procent onderzocht. Bij 30 procent van de onderzochte voorzieningen adviseerde de GGD de gemeente tot handhaving over te gaan, omdat er zaken niet in orde waren. In 2013 ging het nog om 34 procent. Meer voorzieningen voldeden dus aan de onderzochte eisen. Het blijft van belang houders te stimuleren zich te verbeteren en zo nodig aan te spreken op tekortkomingen.

 

Alle kinderopvangvoorzieningen moeten jaarlijks bezocht worden. Uitzondering hierop vormen de gastouders; hiervan moet tenminste 5 procent worden onderzocht. GGD’en komen gemiddeld bij 8 procent van de gastouders langs. Meestal zijn deze bezoeken aangekondigd. Er worden bij gastouders minder handhavingsadviezen uitgebracht dan bij andersoortige voorzieningen (die meestal onaangekondigd bezocht worden).

 

In het algemeen voldoen gemeenten steeds beter aan hun wettelijke taak. Sinds 2011 maakt de inspectie openbaar of gemeenten hun wettelijke taken uitvoeren. Gemeenten waar het goed gaat krijgen een A-status, gemeenten die hun taken onvoldoende uitvoeren een B-status en gemeenten die daarbij onvoldoende werken aan verbetering een C-status. Eind 2014 had een gemeente een B-status (in de loop van 2015 is daar een gemeente bijgekomen) en geen enkele een C-status. Begin 2014 ging het om vijftien gemeenten met een B-status, terwijl een gemeente in dat jaar zelfs tijdelijk een C-status had.

 

Gemeenten kunnen met opgave van redenen besluiten om niet te handhaven ondanks het advies van de GGD. In 28 procent van de adviezen gebeurt dat. De inspectie gaat bij gemeenten die vaak afwijken van het advies, onderzoeken wat de beweegredenen hierachter zijn.