Kinderen eenouderhuishoudens wonen vaker in meergezinswoning

Op 1 januari 2021 woonde ruim een derde van de minderjarigen in eenouderhuishoudens in een meergezinswoning, zoals een appartement of een beneden- of bovenwoning. Dat is drie keer zo vaak als kinderen die bij twee ouders woonden. 40 procent van de ongeveer 3,2 miljoen thuiswonende kinderen woonde in een tussenwoning. In zeer sterk stedelijke gemeenten woonde 42 procent van de kinderen in een meergezinswoning. Dat meldt het CBS op basis van nieuw onderzoek in het kader van de Landelijke Jeugdmonitor.

Thuiswonende kinderen (tot 18 jaar) woonden het vaakst in een tussenwoning. Het maakt daarbij niet uit of ze bij gehuwde ouders, niet-gehuwde ouders of in een eenoudergezin wonen. Vooral in Amsterdam woonden veel thuiswonende minderjarige kinderen in een meergezinswoning (75 procent). Ook in Den Haag (59 procent), Rotterdam (56 procent) en Schiedam (50 procent) was dat het geval, in Utrecht lag dit aandeel een stuk lager (27 procent). In de gemeente Rozendaal woonde geen enkel thuiswonend kind in een meergezinswoning. In niet stedelijke gemeenten woonden relatief veel kinderen (42 procent) in een vrijstaande woning, en slechts 3 procent in een meergezinswoning. In zeer sterk stedelijke gemeenten was dat juist andersom.

Koopwoning 

72 procent van alle minderjarige thuiswonende kinderen woonde begin 2021 in een koopwoning, 21 procent in een huurwoning van een woningcorporatie, en 7 procent in een huurwoning van andere verhuurders. 80 procent van de kinderen die bij twee ouders woonden, woonde in een koopwoning. Van kinderen in een eenouderhuishouden was dit ongeveer 30 procent; ongeveer 70 procent van deze kinderen woonde in een huurwoning, het vaakst van een woningcorporatie.

Oppervlakte 

Bijna de helft van thuiswonende minderjarigen woonde in een woning met een oppervlakte van tussen de 100 en 150 vierkante meter. De mediane (doorsnee) oppervlakte was 122 vierkante meter. Kinderen in eenoudergezinnen woonden relatief vaak in een kleinere woning: ongeveer de helft van hen woonde in een woning van minder dan 100 vierkante meter, waar dat bij kinderen die woonden bij een (echt)paar 19 procent was.

In doorsnee heeft een thuiswonend minderjarig kind de beschikking over 31 vierkante meter gebruiksoppervlakte (bepaald door de oppervlakte van de woning te delen door het aantal personen in die woning). Kinderen die wonen bij een gehuwd paar hebben de minste ruimte (mediaan 30 m2), gevolgd door kinderen bij een niet-gehuwd paar (mediaan 31 m2). Kinderen in een eenouderhuishouden hebben de meeste ruimte per persoon (mediaan 33 m2). Dit komt doordat er slechts één ouder woont, en gemiddeld genomen ook minder kinderen.

Door: Nationale Onderwijsgids