Vrouwen werken na studie al vaker in deeltijd dan mannen

In de jaren na het behalen van hun mbo-, hbo- of wo-diploma gaan vrouwen vaker in deeltijd (minder dan 35 uur per week) werken dan mannen met een vergelijkbare studieachtergrond. Vrouwen met een voltijdbaan stappen ook vaker dan mannen over naar deeltijd, vooral als ze samenwonen. Na de komst van een kind wordt dat verschil nog groter. Dat meldt het CBS.

Het CBS keek naar de eerste negen jaar op de arbeidsmarkt van mannen en vrouwen die in de periode 2007-2009 het onderwijs met een diploma verlieten. Daaruit bleek dat mannen en vrouwen een jaar na afstuderen ongeveer even vaak betaald werk hadden, maar mannen hun arbeidsloopbaan vaker beginnen met een voltijdbaan. Van de werknemers werkten vrouwen een jaar na afstuderen met 30 procent twee keer zo vaak als mannen (14 procent) in deeltijd.

Grote deeltijdbaan 

In de jaren daarna werd dat verschil nog veel groter, doordat mannen minder en vrouwen juist meer in deeltijd gingen werken. Uit de Emancipatiemonitor van het CBS blijkt dat vrouwen die in deeltijd werken wel steeds vaker een grote deeltijdbaan hebben (28 tot 35 uur per week).

Deeltijdbanen gebruikelijk in het onderwijs of de zorg 

Negen jaar na afstuderen werkte minder dan 10 procent van de mannelijke werknemers in deeltijd. Vrouwen gingen in de loop van de jaren juist vaker in deeltijd werken. Het aandeel vrouwelijke deeltijders was na negen jaar opgelopen naar 40 procent bij vrouwen met een universitair diploma, tot 67 procent bij degenen met een mbo-diploma. Deels worden de verschillen in deeltijd werken veroorzaakt doordat vrouwen vaker studies volgen die opleiden voor werk in sectoren waarin deeltijdbanen gebruikelijk zijn, zoals het onderwijs of de gezondheidszorg. Maar ook als hiermee rekening wordt gehouden, hadden vrouwen een jaar na afronding van hun opleiding minder vaak een voltijdbaan.

Ook vrouwen die in het begin van hun arbeidsloopbaan voltijd werkten, gingen in de eerste negen jaren na afstuderen vaker dan mannen over naar een deeltijdbaan. Dat gold voor vrouwen in alle onderwijsniveaus en ongeacht of ze thuis woonden, alleenstaand waren, of samenwoonden. Samenwonende vrouwen verruilden vaker hun voltijdbaan voor een deeltijdbaan dan alleen- of thuiswonende vrouwen. Samenwonende vrouwen met kinderen maakten het vaakst de stap naar een deeltijdbaan.

Grootste verschil tussen mannen en vrouwen met een mbo-diploma 

Bij mannen zonder kinderen was het juist andersom: samenwoners gingen minder vaak van voltijd naar deeltijd dan degenen die zonder partner woonden. Het verschil tussen mannen en vrouwen is het grootst bij degenen met een mbo-diploma. Van de voltijdwerkende vrouwen met een mbo-diploma die samenwoonden zonder kinderen maakte jaarlijks ruim 7 procent de overstap naar deeltijd. Van de mannen met een vergelijkbaar diploma in een vergelijkbare sector was dat ruim 2 procent.

Geboorte eerste kind 

De keuze voor een deeltijdbaan hangt voor vrouwen samen met de geboorte van het eerste kind. In de vier jaar voorafgaand aan de geboorte stappen steeds iets meer vrouwen over van een voltijd- naar een deeltijdbaan. In het jaar waarin ze moeder zijn geworden, neemt de kans dat vrouwen in deeltijd gaan werken sterk toe. Van de mbo-gediplomeerde vrouwen die op het moment van de geboorte van het eerste kind nog een voltijdbaan hadden, ging 58 procent in het eerste jaar na de geboorte van de baby over op een deeltijdbaan. Vrouwen met een hbo-diploma en vooral die met een wo-diploma maakten zowel voor als na de geboorte van het eerste kind minder vaak de overgang naar een deeltijdbaan dan degenen met een mbo-diploma.

Ook bij mannen neemt, bij alle onderwijsniveaus, de kans op een overstap van voltijd- naar deeltijdwerk in het jaar waarin ze vader worden en de jaren kort daarna toe. Maar zij doen dat veel minder vaak dan vrouwen. Het overgrote deel van de mannen blijft, ook als ze vader worden, voltijd werken.

Zorgtaken gelijk verdelen 

Uit eerder onderzoek van het CBS blijkt dat in 2022 ruim 4 op de 10 partners met jonge kinderen—vaders even vaak als moeders—aangaven dat zij betaald werk en zorg voor de kinderen het liefst gelijk zouden verdelen met hun partner. Bij degenen die (nog) geen kinderen hadden was dat een meerderheid (54 procent). De werkelijke verdeling van zorgtaken en betaald werk is in de afgelopen decennia minder ongelijk geworden, maar is nog altijd aanzienlijk ‘traditioneler’ dan de gerapporteerde idealen: 1 op de 10 ouders met minderjarige kinderen gaf aan zorgtaken en betaald werk gelijk te verdelen. Bij nagenoeg alle andere ouders besteedde de vader meer tijd aan betaald werk en/of de moeder meer tijd aan zorgtaken.

Door: Nationale Onderwijsgids