Het is stil in huis. Dat is niet zo vreemd, iedereen slaapt al. Iedereen? Nee, niet iedereen……….

Daar, in een duistere hoek van de kamer, slechts verlicht door het blauwige schijnsel van het beeldscherm zit, voorovergebogen, De Docent. Hij kijkt na. Corrigeert. Al ongeveer een week leeft hij onder de tafel in een groot krat, gevuld met toetsen en verslagen. Af en toe klimt hij eruit. Kijkt dan wat verwilderd in het rond, neemt een kop koffie, mompelt iets onverstaanbaars tegen een gezinslid en verdwijnt weer. Een vreemdeling.

Het Gezin weet het. Het is weer toetsweek geweest. Wat vorige week nog een echtgenoot en vader was, is nu verworden tot een soort van kamerbewoner, maar dan ook nog van een andere planeet.
Lekke fietsbanden blazen zuchtend hun laatste adem uit, vergeefs wachtend op reparatie. Volle containers wachten een week langer om aan de weg gezet te worden. Afspraken met familie en vrienden worden meedogenloos en schijnbaar gevoelloos gecanceld.

En het regent.

’s Nachts slaapt De Docent op de bank. Om de gezinsleden niet te storen. Want regelmatig schrikt hij op uit z’n slaap en schreeuwt zinnen als: ‘TWEE FOUT ÉÉN PUNT!!” Of: ‘DAT HAD IK WÉL UITGELEGD!’. ‘s Morgens wanneer iedereen nog slaapt, neemt hij z’n krat op en gaat naar z’n werk. Maar voor De Docent is het een dag in een grot met echoënde stemmen: ‘Menéér! Hebbu al cijfers??!!! Nóg niet? Wannééér dan? Staan ze er vanavond op?’

De Docent schudt traag zijn hoofd, murmelt iets over  ‘normering’ , ‘bijna klaar’ en gebiedt de klas aan het werk te gaan. Tussen de lessen door verblijft hij in de personeelskamer. Daar weet hij zich omringd door soortgenoten, die eveneens zuchtend, kreunend, schel lachend of vertwijfeld roepend hún nakijkwerk doen. Soms is iemand iets kwijt en schudt wanhopig een stapel proefwerken door elkaar. ‘Hoe kan dat nou? Ik had hem nét nog!’ Soms veert iemand plotseling juichend op en verdwijnt dansend met een leeg krat op z’n hoofd door de zijdeur naar buiten. ‘Klaar!’ Ruggen staan krom, zitten volledig vast. Handen zijn verkrampt, de vingers vast in een vorm waartussen precies een rode pen past. Als bij een kettingroker een sigaret. Iemand staat op en schudt stijve schouders los. Eén voor één verdwijnen de collega’s. Een enkeling legt nog even een vriendschappelijke en quasi-begripvolle hand op een schouder. ‘Sterkte man….!’ Dan wordt het weer ijzig stil in het gebouw.

Wanneer De Docent tegen de avond door de schoonmakers met zachte hand naar buiten wordt geleid, schuift hij het krat weer in de auto en rijdt huiswaarts. Schuift zwijgend bij aan tafel, eet mechanisch, het is slechts brandstof. Geen smaak. Nog één nacht, schat hij. En hij glijdt weer onder de tafel.

Tegen de ochtend is het voorbij. De Docent klopt het laatste cijfer in het systeem en sluit zijn laptop af. De blauwe gloed dooft uit. Hij wankelt naar de bank, nog een paar uurtjes slapen daar, als een ritueel. Buiten gloort het eerste ochtendlicht aarzelend langs de ramen.

Een paar uur later loopt De Docent kwiek naar buiten. De zon schijnt………een nieuwe week! De laatste week! Vakantie!

Het leven is verrukkulluk.

 

Bert Jansen geeft Nederlands en Maatschappijleer op een school voor voortgezet onderwijs (mavo, havo, vwo) in de buurt van Apeldoorn. Jarenlang werkte hij in het basisonderwijs, voornamelijk als leerkracht van groep 8. Na zo’n 15 jaar maakte hij de overstap naar het vo. Daar werkt hij inmiddels ook alweer zo’n 15 jaar.
 
© Nationale Onderwijsgids / Bert Jansen