Het niveau van het examen in het voortgezet onderwijs deugt en het vertrouwen in de waarde van het diploma is groot. Dat meldt de VO-raad.

Docenten uit het hoger onderwijs geven het havo- en vwo-examen respectievelijk het cijfer 7.3 en 7.7. Dit zijn enkele constateringen van de Onderwijsraad in het rapport ‘Een diploma van waarde'. De raad onderzocht de waarde van de verschillende diploma's (voortgezet, middelbaar en hoger onderwijs).

Ook de meer objectieve factoren als de verschillen tussen schoolexamen en centraal examen, de vakinhoudelijke en toetstechnische kwaliteit van de examens beoordeelt de Onderwijsraad positief. De raad ziet dan ook geen reden extra maatregelen voor te stellen om de objectieve waarde van de vo-diploma's te verhogen.

Bij de waarde van een diploma geeft de Onderwijsraad aan dat er spanning kan zijn tussen beoogd maatwerk (differentiatie) en de neiging tot standaardisatie.

Als voorbeeld van een goede mix worden havo en vwo genoemd, omdat er wordt gewerkt met vier profielen die een algemeen deel hebben, een vaststaand profieldeel en een vrij deel. Hierdoor kan elke leerling zijn eigen vakkenpakket samenstellen en is er toch sprake van een duidelijk profiel. Vervolgopleidingen weten daarom wat het diploma van de leerling met een bepaald profiel inhoudt.

Een lastig dilemma voor vmbo-scholen is de balans tussen een algemeen onderwijsaanbod en maatwerk voor leerlingen. De diversiteit aan leerlingen in het vmbo is groot.

De Onderwijsraad constateert dat ondanks het onderscheid in leerwegen, niveaus en sectoren, het in de praktijk lastig is de diverse leerlingpopulatie goed op maat onderwijs te bieden. Het maatwerk moet passen binnen het kader van de vastgestelde examenprogramma's en de centrale examinering.

Pogingen tot maatwerk, zoals de aka (opleiding voor arbeidsmarktgekwalificeerd assistent) maken het vmbo ook weer onoverzichtelijk. Dat kan, zegt de Onderwijsraad, afbreuk doen aan de herkenbaarheid van het vmbo en de waarde die aan een vmbo diploma wordt toegekend.