15-jarige leerlingen van scholen met een grote etnische diversiteit presteren minder goed dan vergelijkbare leerlingen van scholen met een homogene samenstelling. Dat geldt zowel voor allochtone als voor autochtone leerlingen.

Het aantal en de herkomst van allochtone leerlingen spelen een belangrijke rol. Een hoger aandeel leerlingen uit islamitische landen op een school beïnvloedt de prestaties van alle leerlingen negatief, terwijl een hoger aandeel van leerlingen uit Zuid- en Oost Azië een positief effect heeft op de schoolprestaties van leerlingen.

Tot deze conclusie komt Jaap Donkers, hoogleraar internationaal onderwijsonderzoek, onder meer na empirisch onderzoek met internationale Program for International Student Assessment (PISA) data. Sinds 2000 wordt deze test om de drie jaar afgenomen bij 15-jarige leerlingen woonachtig in een groot aantal OECD-lidstaten.

Een hoger aandeel allochtone leerlingen op een school bevordert de onderwijsprestaties van allochtone leerlingen alleen dan, wanneer die allochtone medeleerlingen uit dezelfde regio komen. Dit geldt met name voor allochtone leerlingen uit islamitische landen en uit Zuid- en Oost Azië. Dit positieve effect van etnische homogeniteit in scholen kan de aantrekkingskracht van bijvoorbeeld islamitische, witte en joodse scholen verklaren.

Donkers: 'Leerlingen afkomstig uit islamitische landen hebben lagere onderwijsprestaties dan andere vergelijkbare allochtone leerlingen. Die achterstand kan niet door de sociaal-economische achtergrond, schoolkenmerken of onderwijsstelsel verklaard worden'.

Bron: Universiteit Maastricht