NOG Soorten voortgezet onderwijs
Soorten voortgezet onderwijs
Het voortgezet onderwijs bestaat uit verschillende onderwijsvormen. Het leerniveau en -vermogen van een leerling is bepalend in de keuze voor de onderwijsvorm van voortgezet onderwijs. De middelbare school beslist aan het einde van de basisschooltijd van de leerling naar welke vorm van voortgezet onderwijs hij doorstroomt. De middelbare school neemt het schooladvies van de basisschool mee in deze beslissing. Er zijn vier hoofdstromingen: het praktijkonderwijs, vmbo, havo en vwo.
Praktijkonderwijs (pro)
Het praktijkonderwijs is het laagste niveau voortgezet onderwijs. Het praktijkonderwijs is bedoeld voor leerlingen voor wie het behalen van een diploma in een van de leerwegen van het vmbo te hoog gegrepen is. Deze leerweg is bedoeld voor kinderen met een IQ onder de 80. In het praktijkonderwijs worden leerlingen onderwezen in zaken als zelfstandig wonen en werken en invulling van burgerschap en vrije tijd. Er is in dit type onderwijs geen vastgesteld aantal jaren vastgesteld, maar er bestaat een leeftijdsgrens van 18 jaar.
Vmbo
Ruim 60 procent van de basisschoolleerlingen volgt een middelbare school op voortgezet middelbaar beroepsonderwijs (vmbo)- niveau. Het vmbo duurt vier jaar en wordt afgesloten met een staatsexamen. Leerlingen met een vmbo-diploma kunnen doorstromen naar het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) of naar de havo. Er zijn vier leerwegen binnen het vmbo: de basisberoepsgerichte leerweg (bbl), de kaderberoepsgerichte leerweg (kbl), de gemengde leerweg (gl) en de theoretische leerweg (tl). Deze leerwegen verschillen van elkaar door de mate van theorie, waarin de bbl de minste theorie kent en de tl de meeste. Elke leerweg is onderverdeeld in vier sectoren, Economie, Techniek, Landbouw en Zorg en Welzijn. Elke sector heeft een eigen afdeling en vakkenpakket. Leerlingen kiezen na het tweede jaar een persoonlijke leerweg, sector en afdeling. De gekozen leerweg biedt vakken die de leerlingen naast de verplichte vakken, zoals Nederlands en Engels, moeten volgen.
Havo
Het hoger algemeen voorbereidend onderwijs (havo) bereidt leerlingen in vijf jaar voor op het hoger beroepsonderwijs (hbo). De havo wordt onderverdeeld in onder- en bovenbouw. Leerlingen krijgen in de onderbouw algemeen, breed onderwijs. In de bovenbouw, ook wel Tweede Fase, genoemd, leren de leerlingen een specialisatie. De leerlingen kiezen aan het einde van het derde leerjaar een specialisatie, oftewel een profiel. Er zijn vier profielen, namelijk: natuur en techniek, natuur en gezondheid, economie en maatschappij en cultuur en maatschappij. Een profiel bestaat uit drie delen. De vakken van het gemeenschappelijke deel worden door alle leerlingen van alle profielen gevolgd (denk aan Nederlands en Engels), de vakken van het profieldeel worden door de leerlingen uit het desbetreffende profiel gevolgd en de leerlingen mogen zelf kiezen welke vakken zij willen volgen in het vrije deel.
Vwo
Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) bereidt leerlingen in zes jaar voor op wetenschappelijk (universitair) onderwijs (wo) of hoger beroepsonderwijs (hbo). Het vwo is opgedeeld in twee vormen, het atheneum en het gymnasium. Leerlingen in het gymnasium leren naast alle vakken van het atheneum ook klassieke talen en cultuur (Grieks en/of Latijn). Van alle basisschoolleerlingen stroomt circa 20 procent door naar het vwo. Daarbij heeft een leerling doorgaans een score van 546 of hoger op zijn eindtoets van het basisonderwijs nodig. Leerlingen die de havo met succes afgerond hebben, kunnen overstappen naar de vijfde klas van het atheneum. Het vwo is net zoals de havo opgedeeld in de onderbouw en de bovenbouw. De leerlingen volgen in de eerste drie jaar, onderbouw, dezelfde algemene en brede vakken. Aan het einde van het derde leerjaar kiest de leerling voor een specialisatie, oftewel een profiel. Er zijn vier profielen, namelijk: natuur en techniek, natuur en gezondheid, economie en maatschappij en cultuur en maatschappij. Zie de havo voor een omschrijving voor de werking van de profielen.
Technasium
Het technasium is een onderwijsstroom voor havo en vwo. Leerlingen die het technasium volgen worden, naast alle reguliere vakken, extra onderricht in bètavakken. De bedoeling van het technasium is om de leerling voor te bereiden op technisch hoger beroepsonderwijs of technisch wetenschappelijk onderwijs.
Het technasium is te vergelijken met het gymnasium. In plaats van Grieks en Latijn volgen de leerlingen echter het (extra) vak Onderzoeken en Ontwerpen. In de onderbouw volgen leerlingen van havo en vwo dit vak in een gezamenlijke klas. Na het derde jaar wordt het vak een keuzevak binnen de profielen natuur en techniek en natuur en gezondheid. Het vak behandelt verschillende projecten, waarin vooral praktijkgerichte opdrachten aan bod komen uit beroepspraktijk en hoger onderwijs. Deze opdrachten worden veelal in groepen behandeld om zo het samenwerken tussen de leerlingen te bevorderen. Het vak bestaat tijdens de periode van de onderbouw uit vier projecten per jaar. In het jaar voorafgaand aan het examen worden er twee grote keuzeprojecten gevolgd en in het examenjaar zelf wordt het afgesloten met een zogenaamde meesterproef.
Econasium
Het econasium is een onderwijsstroom voor vwo die vergelijkbaar is met het technasium. Leerlingen die het econasium volgen worden, naast alle reguliere vakken, extra onderricht in economische en wiskundige vakken. De bedoeling van het econasium is om de leerling voor te bereiden op economisch hoger beroepsonderwijs of economisch wetenschappelijk onderwijs. Alleen bovenbouwleerling kunnen deelnemen aan het econasium-traject. Het econasium begint halverwege vwo 4. De leerlingen moeten daarbij goede cijfers hebben op de vakken wiskunde en economie. Ook moet de leerling het vak Management en Organisatie (MenO) in het vakkenpakket hebben. Wie het Econasium gaat volgen, krijgt extra lessen statistiek en leert onderzoeksvaardigheden. Meestal volgen de leerlingen ook enkele colleges over economische onderwerpen bij een universiteit. Het profielwerkstuk, dat alle vwo-leerlingen in de zesde klas moeten maken, dient ook over een economisch onderwerp te gaan.
Tweetalig onderwijs (tto)
Tweetalig onderwijs (tto) houdt in dat leerlingen uit het voortgezet onderwijs een deel van hun opleiding in een tweede taal volgen. Meestal is deze tweede taal Engels. In de onderbouw van havo en vwo moet minstens 50 procent van de lessen in de tweede taal gegeven worden, voordat er sprake is van tweetalig onderwijs. In de onderbouw van het vmbo moet dit 30 procent zijn. Het onderwijs in de vreemde taal mag echter niet ten koste gaan van het Nederlands van de leerlingen. Een deel van de lessen moet dan ook in de Nederlandse taal aangeboden worden. Docenten die lesgeven aan tweetalige opleidingen hebben een speciale tto-opleiding gehad met daarin aandacht voor taalvaardigheid en tto-didactiek. Scholen voor tweetalig onderwijs mogen daarnaast hun leerlingen internationale activiteiten, zoals taalreizen of uitwisselingen, aanbieden. De leerlingen van tto-scholen leggen hun eindexamen net als andere leerlingen uit het voortgezet onderwijs in het Nederlands af. Zij behalen een regulier vwo-, havo- of vmbo-diploma, maar krijgen daar nog een certificaat bij waaruit hun extra competentie blijkt. Het soort certificaat hangt af van het deel van de opleiding dat leerlingen in een vreemde taal hebben gevolgd.
© Nationale Onderwijsgids