wethouder Lodewijk Asscher

Dit is het tweede deel van het interview van de Nationale Onderwijsgids met de Amsterdamse wethouder van Onderwijs Lodewijk Asscher. In het eerste deel vertelde Asscher over zijn stijl van besturen, waarbij hij de confrontatie met schoolbesturen niet schuwt, en zijn succesvolle kwaliteitsaanpak van het basisonderwijs, waardoor het aantal zwakke scholen in de hoofdstad drastisch daalde. In dit tweede deel laat Asscher zien hoe hij omgaat met uitdagingen op het gebied van onder andere jeugdzorg, voortijdig schoolverlaten en vroeg- en voorschoolse educatie.

Vlaams voorbeeld
Asscher is zich pas recentelijk meer gaan bemoeien met het wegwerken van leer- en taalachterstanden bij peuters en kleuters, een taak die voorheen bij de stadsdelen was belegd. “Ik ben ten eerste net begonnen met een kwaliteitsaanpak op de voorscholen, die gestoeld is op wat ik bij de basisscholen doe. De eerste vijfentwintig doen nu mee. Ten tweede ben ik aan het kijken of je een groep nul kunt maken, of dat financieel haalbaar is. En ten derde proberen we de civil society, dus de ouders, omgeving rond de ouders en vrijwilligers te betrekken bij het taal aanleren van het kind”.

Doelmatigheid lijkt ook hier het beleid van Asscher te kenschetsen. Bij het wegwerken van leer- en taalachterstanden bij peuters zet hij een ongebruikelijk middel in: de leerplichtambtenaar. “Op zichzelf zijn deze kinderen natuurlijk nog niet leerplichtig, maar als Bureau Leerplicht belt en zegt dat ouders hun kinderen naar de voorschool moeten brengen, dan werkt dat”, zegt Asscher. “Het lijkt effect te hebben. Hier gaan we op zoek naar de grens van wat allemaal mag, maar wel met het oog op resultaat”.

“Ik zou het wel mooi vinden als Nederlandse kinderen, net als in België, vanaf 2,5 of 3 jaar een leerrecht krijgen. Het grootste bezwaar in Nederland zijn altijd de kosten geweest, waarschijnlijk een bedrag met negen nullen”, aldus de wethouder, “Maar - Asscher spreekt even met Vlaamse tongval - het gaat om keuzes maken. Ik wil dat heel graag op microniveau rond krijgen in Amsterdam. Een jaar eerder naar school is beter dan jaar langer”.

Asscher concludeert: “Ik zal zelf pas echt tevreden zijn over mijn termijn als wethouder, als het lukt om die taalachterstanden weg te werken. Ik wil dat er goede scholen zijn, maar ook dat alle kinderen aan de streep beginnen op een aanvaardbaar niveau”.

Segregatie
Een andere grote uitdaging voor de wethouder van Onderwijs is het tegengaan van segregatie in de hoofdstad. “We houden ieder jaar bij welke scholen te wit zijn en welke te zwart ten opzichte van hun buurt. De segregatie neemt iets af, maar veel te langzaam. Je kunt daar op verschillende manieren naar kijken. Sommigen vinden dat je scholen verplicht moet mengen. Anderen zeggen dat het vanzelf wel goed komt, dat je niets hoeft te doen. Ik zit daar tussenin. Ik geloof niet in het gedwongen mengen van scholen, omdat ouders dan met de voeten zullen stemmen en de wijk of zelfs de stad zullen verlaten”.

“Kwaliteit is voorwaarde nummer één. Dan komt het goed met de kinderen. Het is voor een samenleving echter niet wenselijk dat er in een gemengde buurt een witte en een zwarte school naast elkaar bestaan. Dan gaat er toch iets niet goed”, aldus Asscher, “Mijn kinderen zitten op een gemengde school en daar ben ik heel tevreden over. Als je samen opgroeit, dan is de kans op grote verwijdering op latere leeftijd volgens mij kleiner”.

Voortijdig schoolverlaters
In het voortgezet onderwijs boekte de wethouder successen met het tegengaan van het voortijdig schoolverlaten (vsv). In Amsterdam daalde het aantal vsv’ers met 36 procent en Asscher presteert daarmee zelfs iets beter dan het landelijk gemiddelde. Goede afspraken met de scholen vormden de kern van het succes.

“Daarbij speelde een belangrijke rol dat we de leerplicht hebben gecentraliseerd, die eerst was  verdeeld over veertien stadsdelen. Dat is nu één club onder leiding van Henk Krouwel”, zegt Asscher. “We hebben de beroepsopleidingen eigenlijk alleen maar steeds aangesproken op de feiten en de cijfers, hebben ze scherp gehouden. En dat lijkt zijn vruchten af te werpen. Maar we komen van ver”.

Het is de tweede keer dat Asscher aangeeft een verantwoordelijkheid van de stadsdelen naar zich toe getrokken te hebben. “Als het nodig is, dan is het nodig”, zo verklaart hij de ingrepen.

Kanteling
Verwacht wordt dat in 2015 de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg komt te liggen bij de gemeenten in plaats van de provincies. Deze kanteling of decentralisatie valt ook binnen de portefeuille van Asscher, die aangeeft er langere tijd mee bezig te zijn.

“We gaan hier werken met vrij kleine wijkgerichte teams die in buurten gaan opereren waar zich meerdere basisscholen bevinden. Dat zijn teams waarin een schoolmaatschappelijk werker een grote rol speelt, een nieuwe figuur die ik een soort sociaal huisarts noem. Als een gezin een probleem heeft met de opvoeding, hoeft het niet meteen de bureaucratie in, maar fungeert de sociaal huisarts als eerste aanspreekpunt. Die adviseert bijvoorbeeld om een paar dagen 'uit te zieken' of professionele hulp in te schakelen als dat nodig is. We oefenen daarmee de komende jaren al op verschillende plekken in de stad”, legt Asscher uit.

“Alles wat nodig is voor het opgroeien van een kind, moet je makkelijk kunnen aanbieden en dat moet je doen op de plek waar het kind is. Dat is op de basisschool”, vervolgt Asscher. “Het gaat niet om een groot gebouw waar allemaal mensen hun spreekuur hebben, waar allemaal voorzieningen gestapeld zijn, maar meer dat je het flexibel organiseert, dat er een sociaal huisarts is die snel kan helpen als het met een kind niet goed gaat”.

Internationaal concurreren
Amsterdam is de grootste studentenstad van Nederland en daarin is ook een rol weggelegd voor de wethouder van Onderwijs. “Het is meer zo dat de universiteiten en de stad samen weten dat ze heel veel kunnen bijdragen aan de economie van Amsterdam, aan de aantrekkelijkheid van de stad, dat je een gezamenlijke agenda hebt, dan dat ik me bemoei wat er binnen de universiteiten gebeurt”, zegt Asscher. “Ik heb daarin ook een initiërende rol, zoals bij het opzetten van een creatieve en een financiële topopleiding, maar het is niet zoals bij de scholen, dat ik me bemoei met de onderwijskwaliteit”.

“Het is natuurlijk een enorme denkfout als Amsterdam zich richt op concurrentie met Rotterdam of met Utrecht. Amsterdam is de hoofdstad van Nederland en moet concurreren met Europese steden”, zegt Asscher, die aangeeft dat dit dossier valt onder de wethouder voor Economische  Zaken, Carolien Gehrels.”De kennisinstellingen in Amsterdam moeten die ambitie ook hebben, om in de wereldwijde top te concurreren, want alleen op die manier trek je de slimste onderzoekers, die weer zorgen voor nieuwe bedrijvigheid en werkgelegenheid”.

“Die kennisinstellingen zijn belangrijke partners voor de stad. De basisscholen en de middelbare scholen heb je veel meer directe bemoeienis mee, dat zijn de kinderen ván de stad”.

© Nationale Onderwijsgids / Arend Jan Wonink