Veel geloof in neuro-mythen

AMSTERDAM - Een onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam onder Britse en Nederlandse leraren heeft aangetoond dat de kennis over het brein van deze groepen nog flink te wensen overlaat. Zogenaamde neuro-mythen, foutieve kennis over het brein, worden slecht onderscheiden van feiten. Dat meldt de website Sciencepalooza.

Het 'Brain Gym'-programma in het Britse onderwijs toont goed aan hoe belangrijk het is dat leraren en beleidsmedewerkers pseudowetenschap en echte wetenschap kunnen onderscheiden. Het programma, dat door de Britse overheid wordt gesubsidieerd, leert kinderen onder andere over zogenaamde 'breinknoppen', die vlak onder de ribben zouden zitten en die je zou kunnen indrukken om het visuele systeem op lezen en schrijven te focussen.

Voorbeelden van de neuro-mythen die in het onderzoek aan bod kwamen waren het idee dat we slechts 10 procent van het brein gebruiken, wat door bijna de helft van de Nederlandse leraren als waar werd ingeschat. Dat coördinatie-oefeningen zouden helpen bij leesproblemen werd door bijna twee derde van de leraren geloofd en bijna alle leraren (90 procent) geloven dat de dominantie van een van de hersenhelften verschillen in leren tussen kinderen kan verklaren.

De leraren werd gevraagd om 32 stellingen over het brein en leren te beoordelen op waarheid. De helft van de proefpersonen kreeg daarbij feitelijke kennis voorgeschoteld en de andere helft neuro-mythen. Van de feitelijk kloppende stellingen werd het grootste deel (75 procent) goed beantwoord.

De Nederlandse leraren deden het beter dan de Britse. Uit het onderzoek bleek echter wel dat hoe meer feitelijke kennis men had, hoe vatbaarder men was voor de neuro-mythen. Vooral het lezen van populair-wetenschappelijke tijdschriften leidt tot meer geloof in deze mythen. Daarom is het belangrijk om de wetenschappelijke achtergrond van leraren te vergroten, zodat ze beter in staat zijn om feiten van fictie te onderscheiden.

© Nationale Onderwijsgids / Ype van Woersem