Al een aantal weken ben ik in de groep bezig met de vier basisemoties. Bang, boos, blij en verdrietig…mijn leerlingen weten dat de gevoelens er zijn, maar ze onder woorden brengen en uiten is andere koek. Vandaag is de emotie 'blij' aan de beurt.

Het is al de hele dag onrustig in de klas en stiekem vraag ik mij af wat de les zal opleveren. Onrust en betrokkenheid gaan immers niet heel goed samen.

Toch roep ik de kinderen bij elkaar en gaan we in een kring rond de groepstafel zitten. Ik pak het prentenboek erbij en stel wat voorspellende vragen om de aandacht op het boek te richten. De antwoorden moet ik uit de kinderen trekken en dan nog volgt er een antwoord van hooguit twee woorden. Dat belooft niet veel goeds.

Toch ga ik door met voorlezen en langzaam ontstaat er meer rust in de groep. Het wiebelen en friemelen wordt wat minder en steeds meer ogen zijn gericht op het boek. Mooi, dat belooft al iets meer goeds.

Na het voorlezen bespreken we het boek. Samen komen we tot de conclusie dat het boek over “blij” gaat. We zoeken foto’s op van mensen die blij zijn en kijken in de spiegel naar onze eigen lach. "Kijk maar goed, zo zie je eruit als je blij bent". Er wordt volop gelachen…het wordt steeds beter.

Als iedereen zichzelf heeft bewonderd in de spiegel is het tijd voor de volgende vraag: “Waar word jij blij van?” Mooie antwoorden volgen. De een wordt blij van televisie kijken, de ander van een wasmachine en weer een ander van zijn papa en mama. Ik merk dat ik er zelf ook blij van wordt, het gaat goed met de les!

We pakken pen en papier erbij en schrijven al die mooie antwoorden op. Al schrijvende, komen er steeds meer antwoorden bij. Samen spelen, op de computer, klokken, opa en oma en springen op het springkussen, wat kun je toch van veel dingen blij worden. Mijn glimlach wordt met het antwoord groter.

Als de antwoordenstroom is opgedroogd, ga ik verder met het moeilijkste onderdeel van de les. Waar in je lichaam voel je dat je blij bent en hoe voelt dat dan…

Oei, dat is wel een hele moeilijke vraag. Er wordt wat gelachen, maar antwoorden komen er niet. Het wiebelen en friemelen wordt weer meer. Het is duidelijk; op deze manier kunnen de kinderen niets met de vraag.

Toch vind ik het belangrijk dat de kinderen over de vraag nadenken. Ik pak een blaadje en teken een poppetje. Het poppetje geef ik een blij gezicht. Ik vertel dat hij blij is, net zoals de leerlingen. "Weten jullie nog; jullie worden blij van..." en ondertussen schrijf ik de antwoorden rond het blije poppetje. Doordat ik even terug ga naar bekend terrein neemt de betrokkenheid van de kinderen weer toe. Ik hoor het aan de antwoorden en zie het aan de kinderen. Het wiebelen en friemelen wordt weer minder.

Tijd om opnieuw de stap te maken naar die oh zo moeilijke vraag. Dit keer begin ik bij mijzelf. Ik leg uit dat als ik blij ben, ik dat voel in mijn buik. Terwijl ik dit vertel, laat ik op de tekening zien waar in mijn buik ik het voel. De kans is aanwezig dat de kinderen mijn antwoord letterlijk overnemen, maar tot mijn grote blijdschap komen een aantal kinderen tot hun eigen antwoord.

Een van de leerlingen zegt dat hij het voelt aan zijn mond, zijn mond moet dan lachen. Een andere, niet sprekende leerling, wijst zijn wangen aan (en deze leerling heeft prachtige kuiltjes in zijn wangen als hij lacht).

Als ik wil gaan afronden, wordt een vinger opgestoken. Het is een jongen die de hele les nog niet veel heeft gezegd. Ik vraag hem wat hij wil vertellen. Hij wijst naar zijn buik en zegt: "Ik heb dan hartjes in mijn buik".  Nou, deze juf heeft de rest van de dag ook zelf hartjes in haar buik gehad.

Door: Redactie Nationale Onderwijsgids