Vrijwilligerswerk op scholen redelijk populair onder jongeren

In 2019 waren minder Nederlandse jongeren van 15 tot 25 jaar actief als vrijwilliger dan in de jaren daarvoor. Vrijwilligerswerk bij een sportvereniging wordt het vaakst gedaan, gevolgd door vrijwilligerswerk bij scholen. De belangrijkste reden voor jongeren om vrijwilligerswerk te doen is omdat ze dit leuk vinden. Dit meldt het CBS in de Landelijke Jeugdmonitor, op basis van nieuwe cijfers uit het onderzoek Sociale samenhang en Welzijn.

In 2019 gaf 45 procent van de Nederlandse jongeren van 15 tot 25 jaar aan zich minstens één keer per jaar als vrijwilliger te hebben ingezet voor een organisatie of vereniging. In 2017 was dit 49 procent. In dezelfde periode daalde het verrichten van vrijwilligerswerk door 25-plussers niet.
 

11 procent doet vrijwilligerswerk bij scholen

Jongeren zetten zich het vaakst als vrijwilliger in voor sportverenigingen (20 procent), gevolgd door scholen (11 procent) en jeugdorganisaties (9 procent). Daarna volgen verzorging en verpleging, hobby- en gezelligheidsverenigingen, en kerken en levensbeschouwelijke organisaties (allemaal rond 5 procent). Een klein deel van de jongeren is actief als vrijwilliger voor onder meer culturele verenigingen, organisaties ten behoeve van wijk of buurt, of vakbonden.
 

Motieven voor vrijwilligerswerk

De meeste jongeren gaven aan dat ze vrijwilligerswerk doen omdat ze het zelf leuk vinden om te doen (56 procent), of omdat ze het fijn vinden om iets voor een ander te doen (43 procent). Rond een derde van de 15- tot 25-jarige vrijwilligers ligt de motivatie bij een zinvolle tijdsbesteding, om nieuwe dingen te leren, of vanwege de sociale contacten. Slecht 1 op de 5 vindt het een plicht om vrijwilligerswerk te doen. Een beperkt deel (12 procent) ziet vrijwilligerswerk als een mogelijke opstap naar een betaalde baan.
 
In 2017 deden meer jongeren (65 procent) vrijwilligerswerk omdat ze het leuk vonden dan in 2019. In dat jaar gaven minder jongeren aan dat ze vrijwilligerswerk deden vanwege de sociale contacten (23 procent).
 
Door: Nationale Onderwijsgids