Jan van Zijl, voorzitter MBO Raad

“Het MBO, dat is het leven zelf”, zegt Jan van Zijl, voorzitter van de MBO Raad. “Daar komt alles samen wat ik maatschappelijk van belang vind”. Toen de oud-politicus zo'n 8 jaar geleden benaderd werd voor het voorzitterschap ging hij daar dan ook “met graagte” op in. In zijn politieke loopbaan hield hij zich voornamelijk bezig met arbeidsmarktvraagstukken. Zo kwam hij ook steeds vaker met het beroepsonderwijs in aanraking. “Het middelbare beroepsonderwijs zit veel dichter op de arbeidsmarkt dan welke andere onderwijssector dan ook. De interactie tussen deze gebieden is groot en daar heb ik iets gekregen met het mbo. Na 8 jaar voorzitterschap zit ik nog steeds op mijn plek en ik meen het uit de grond van mijn hart: dit is mijn mooiste baan tot nu toe.”

Toekomstbestendig beroepsonderwijs
Op 29 april jongstleden ondertekende Van Zijl namens de MBO Raad, met de branchevereniging NTRO en jongerenorganisatie JOB, de verklaring 'MBO2025'. In deze verklaring doen de drie organisaties een dringende oproep aan zowel de politiek als het onderwijsveld om na te denken over de toekomst van het beroepsonderwijs. De partners komen niet met loze kritiek maar stellen tien 'bouwstenen' voor die moeten zorgen voor een toekomstbestendig mbo: “Het mbo zoals dat nu is ingericht is niet toegesneden op de groter wordende dynamiek van de arbeidsmarkt”, zegt Van Zijl. “Ik verwacht niet dat in de toekomst iedereen zzp'er is, maar het staat vast dat mensen steeds vaker van baan wisselen of veranderen van arbeidsrelatie. Daarnaast zien wij dat ook de beroepsinhoud zelf verandert. De timmerman van vandaag doet hele andere dingen dan de timmerman van overmorgen. Deze twee dingen samen maken dat het beroepsonderwijs het niet langer bij overdracht van vakkennis kan laten. We zullen veel meer moeten doen aan bijvoorbeeld leren leren, persoonlijkheidsvorming en het vermogen tot aanpassen en samenwerken. Kortom, breder opleiden. Daarnaast zal het onderwijsprogramma flexibeler en sneller moeten inspelen op de veranderingen in de samenleving.”

Slecht imago
Tot dusver zijn de voorstellen uit het discussiepamflet niet opzienbarend, ook de hogescholen en universiteiten streven naar meer flexibiliteit en aansluiting op de arbeidsmarkt. Maar de MBO Raad en partners gaan verder. Een groot probleem is namelijk het slechte imago dat het mbo in onze maatschappij al jaren heeft. “Zeer tragisch”, zegt Van Zijl, “als er iets is wat mij steekt, dan is het dat wel. Het mbo krijgt in Nederland niet de erkenning die het verdient. En dat terwijl uit zowel nationale als internationale rapporten blijkt dat het Nederlandse mbo zeer goed is. Het recente rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) steekt zelfs de loftrompet over het mbo als het beste van Europa. Toch hebben de meeste Nederlanders een vertekend beeld van het wat het mbo inhoudt, stelt Van Zijl. Het probleem zit volgens de voorzitter in de “merkwaardige” beslissing om het mbo in vier niveaus in te delen. “Laten we eerlijk zijn, als het mbo in het nieuws komt, gaat het meestal over kwetsbare jongeren. Deze groep zit veelal op niveau 1 en 2 van het mbo. Terwijl 70 procent van de leerlingen een opleiding volgt op wat ik het echte mbo vind, namelijk niveau 3 en 4. Maar vraag het een willekeurig iemand op straat, bij het woord mbo denken mensen aan de bouwvakker, de loodgieter of de stratenmaker. Mensen zullen zelden de designer, ict'er of horeca-ondernemer noemen als voorbeelden”. Dit beeld klopt niet, vindt de voorzitter. “Ik ben voorzichtig met pleidooien voor stelselherzieningen”, zegt Van Zijl, “maar na 50 jaar Mammoetwet en 20 jaar vmbo-mbo is het tijd om te kijken naar wat werkt en wat niet. We moeten durven erkennen dat de entreeopleiding van niveau 1 wezenlijk ander onderwijs is dan niveau 4.” Een belangrijk punt in de verklaring MBO2025 is dan ook een naamsverandering waarbij alleen niveau 3 en 4 onder de noemer mbo blijven vallen.

De kritiek dat de MBO Raad de onderste niveaus wil afstoten om een mooier plaatje neer te kunnen zetten van het beroepsonderwijs, wijst Van Zijl resoluut af. “Het huidige stelsel doet de leerlingen van niveau 1 en 2 net zo goed tekort. Onlangs besloot de minister dat ook jongeren die niet in staat zijn door te stromen van de entreeopleiding naar niveau 2, een vakdiploma krijgen. Allemaal met de beste bedoelingen maar wat geef je ze dan mee? Ze hebben dan wel een mbo-diploma maar krijgen niet de zorg en begeleiding die ze echt nodig hebben door alle bezuinigingen op jeugdzorg en het passend onderwijs. Dat vind ik cynisch. Deze jongeren verdienen het beste van het beste: toponderwijs en optimale begeleiding. Ik pleit voor meer zorg en aandacht voor deze groep opdat ze later goed in de samenleving en op de arbeidsmarkt kunnen acteren. Het is toch te gek dat je op het gymnasium 6 jaar mag zitten en op de entreeopleiding maar 1 of 2 jaar. Je mag me midden in de nacht wakker maken voor goed beleid voor deze jongeren, we moeten veel meer energie in deze niveaus stoppen. Alleen niet ten koste van niveau 3 en 4, zoals nu wel gebeurt. Niveau 1 en 2 is geen mbo”, zegt Van Zijl stellig.

Vroegselectie
De problemen voor het mbo beginnen al eerder, op het voortgezet onderwijs. De MBO Raad is een intensieve samenwerking aangegaan met de VO Raad omdat ook in het voortgezet onderwijs nood gevoeld wordt voor een grondige verandering. De vroegselectie die wij in Nederland kennen, waarbij leerlingen rond hun 12e jaar moeten kiezen voor een onderwijsniveau, is beide raden een doorn in het oog. De problemen die daaruit voortvloeien, spelen zich vooral af op de havo. “Duidelijk is dat de opwaartse druk, die er in onze samenleving heerst, het middelbaar beroepsonderwijs geen goed doet. Iedereen wil maar hoger en hoger. Ouders zien de havo als de poort naar het geluk, lijkt het wel. Wat zien we vervolgens gebeuren: veel zittenblijvers en langstudeerders. Hetzelfde patroon herhaalt zich op het hbo”. Volgens Van Zijl zou het leerlingen en ouders veel meer rust geven als jongeren de tijd krijgen om te ontdekken wat hun kwaliteiten zijn en wat bij hen past. De MBO Raad pleit niet voor afschaffing van de havo, benadrukt Van Zijl met klem, het gaat om een verandering van focus. We moeten niet langer de aandacht vestigen op het niveau waarop leerlingen instromen in het voortgezet onderwijs maar het niveau waarop leerlingen over 5 of 6 jaar uitstromen, zegt hij.

Doorstroming hbo
Het imagoprobleem van het mbo strekt zich ver uit. Zo klagen ook hogescholen de laatste tijd over de mbo'ers die doorstromen naar het hbo. De leerlingen van het mbo zouden onvoldoende toegerust zijn voor het hogere onderwijs en teveel tijd en energie kosten. “Ik heb daar maar één woord voor: apekool!”, aldus Van Zijl. “Het beeld dat hogescholen in hun factsheets naar buiten brengen is in strijd met grondige analyses. Ja, het is waar dat mbo'ers in het eerste jaar makkelijker uitvallen dan havisten maar wat we vergeten is dat zij een totaal ander profiel hebben. Het verschil is dat mbo'ers die uitvallen een alternatief hebben, havo-leerlingen niet. Een mbo'er die het hbo na een half jaar voor gezien houdt, omdat het tegen valt of zwaarder is dan gedacht, stopt met studeren maar niet om vervolgens werkloos op de bank te zitten. Die gaat aan de slag. Een havist heeft dat perspectief niet en zal gaan switchen. Als we de switchcijfers meenemen dan krijgen we al een heel ander verhaal. Sterker nog, als mbo'ers eenmaal het eerste jaar hebben afgerond, blijken ze het over het algemeen heel snel en goed te doen. Op de lange termijn is daarmee het diplomarendement van mbo'ers hoger dan dat van havisten maar dat feit wordt door het hoger onderwijs stelselmatig onderbelicht,” aldus Van Zijl.

Van Zijl vind het belangrijk om de cijfers over mbo'ers die doorstromen naar het hbo in het juiste perspectief te zien. De uitval onder mbo'ers is de laatste jaren inderdaad toegenomen met 3,2 procent maar daar staat tegenover dat de toestroom vanuit het mbo naar het hbo met 13 procent is gestegen. Dat laatste cijfer wordt niet genoemd door het hbo. De verklaring voor de grote toestroom is de crisis. Jongeren die anders de arbeidsmarkt waren opgegaan, besluiten nu door te studeren aan het hbo. Nu de economie weer wat aantrekt, is de kans groter dat ze uitvallen. “Maar is dat erg? Deze jongeren wilden toch al liever werken. Met die uitval valt het dus reuze mee”, concludeert Van Zijl. “Ik hou het hbo ook voor: jullie zijn tegen het rendementsdenken, laat dat dan ook op dit vraagstuk los. In plaats van te kniezen over de cijfers is het onze maatschappelijke opdracht de aansluitingsproblemen, gezamenlijk, zo veel mogelijk terug te dringen”.

“Het uitstellen van de vroegkeuze en de naamsverandering van de niveaus in het mbo zijn krachtige elementen in ons pleidooi”, zegt de voorzitter tot slot. “We voeren daar nu heel veel gesprekken over en eigenlijk kom ik niemand tegen met steekhoudende bezwaren tegen onze voorstellen. Met onze plannen creëren we een mbo waarvan de burger een goed beeld heeft en dat jongeren, nog beter dan nu, voorsorteert op het duurzaam kunnen deelnemen aan de samenleving en de arbeidsmarkt. Tegenstanders zijn bang voor onrust, maar onze ideeën zijn logisch en gedegen onderbouwd. Deze moeten we verder kunnen brengen en dat gaan we ook zeker doen!”

© Nationale Onderwijsgids