Welke soorten basisscholen zijn er zoal?

Het is spannend als het zover is dat uw kleine bijna naar school moet. Er breekt een nieuwe fase aan voor u en uw kind. Het is van belang een basisschool te kiezen die qua onderwijsvorm bij u en uw kind past. Uw kind is leerplichtig vanaf 5 jaar, echter, de meeste kinderen gaan vanaf hun vierde levensjaar naar school. 

Veel gemeenten sturen een brief als uw kind 3 jaar wordt. In verband met wachtlijsten is het verstandig vanaf dat moment na te denken over de basisschool die u geschikt lijkt voor uw kind. 
Nederland kent verschillende soorten basisscholen en ze onderscheiden zich op basis van de gekozen levensovertuiging of onderwijskundige stroming.

Om u een beeld te geven van wat de onderwijsvormen inhouden, vindt u hieronder meer informatie: 

  • Openbare scholen
  • Bijzondere scholen
  • Scholen met een pedagogische opvatting
  • Scholen voor speciaal onderwijs

De bijzondere scholen kunnen verdeeld worden in: kerkelijke scholen en neutrale scholen. Hieronder volgt een overzicht van de neutrale bijzondere scholen.

Let op: bijzonder onderwijs (zie onder) is iets anders dan 'speciaal onderwijs'. Het speciaal onderwijs is bedoeld voor kinderen die speciale begeleiding behoeven, zoals dove kinderen, of kinderen met gedragsproblemen.  

Openbare scholen:
Allereerst de openbare school: deze werkt niet vanuit een bepaalde godsdienst of levensovertuiging: kinderen van alle levensovertuigingen en godsdiensten kunnen zich hier inschrijven. Een derde van alle kinderen in het basisonderwijs, zit op een openbare school.

Jenaplan-onderwijs
Ook op Jenaplan-scholen zitten kinderen van verschillende leeftijden bij elkaar in de klas. Peter Petersen, grondlegger van deze methode, wilde zo veel mogelijk verscheidenheid binnen de 'stamgroep', die drie jaar bij elkaar blijft. De nadruk ligt op inzicht, verbanden leggen en het vormen van een eigen mening. Er is een ritmische afwisseling van spelen, leren, het kringgesprek en vieren. Hier ontstond het inmiddels populaire kringgesprek en het vak 'wereld-oriëntatie'.

In de praktijk houdt het in:

  • Geen klassen, maar stamgroepen met daarin kinderen met een leeftijdsverschil van drie jaar. Elke stamgroep heeft een eigen, huiselijke ruimte en de kinderen dragen hiervoor verantwoordelijkheid, zoals het opruimen van de ruimte.
  • Weinig klassikaal onderwijs: samenwerking tussen kinderen is belangrijk, ook met kinderen van andere leeftijden.
  • Naast rekenen, lezen en schrijven, worden ook de creatieve en sociaal-emotionele vaardigheden ontwikkeld.
  • Er is vast weekschema met kringgesprekken, zelfstandig werken, samenwerken aan een thema en creatieve vakken.
  • Montessori-onderwijs
    Maria Montessori ging ervan uit dat ieder kind een 'gevoelige' periode heeft: dan leren ze bepaalde dingen het makkelijkst. Ze ontwikkelde speciaal materiaal waarbij de zintuiglijke ervaring voorop staat, zoals cijfers van schuurpapier. Ieder kind werkt zelfstandig of in een groepje, onder het motto 'Help mij het zelf te doen'.

    Kinderen met verschillende leeftijden zitten bij elkaar. Iedereen is met iets anders bezig. Kinderen kiezen zelf wat ze gaan doen, maar de leerkracht begeleidt ze wel. Sociale vaardigheden, samenwerken en zelfstandigheid zijn heel belangrijk. 

    In de praktijk houdt het in:

  • Weinig tot geen klassikale lessen: kinderen krijgen dag- of weektaken die op een bepaald tijdstip af moeten zijn. De leraar is hierbij een begeleider.
  • Er zijn groepen met kinderen van verschillende leeftijden, opgesplitst in drie jaarlagen, zodat het kind een keer de jongste, de middelste en de oudste is.
  • Niet de docent, maar het kind corrigeert fouten. Aan de hand van antwoordkaarten corrigeren kinderen hun gemaakte opdrachten en leren zo zelf wat zij niet goed hebben gedaan.
  • Er is geen cijferbeoordeling; geen rapporten met cijfers dus. De ‘docent’ houdt een registratie bij waarin is vastgelegd welke activiteiten het kind gedaan heeft en hoe dit is uitgevoerd.
  • Er wordt gewerkt met speciaal ontworpen lesmateriaal, ook wel ontwikkelingsmateriaal genoemd, waarbij het kind zelf ontdekt hoe de verschillende materialen te gebruiken, bijvoorbeeld het stapelen van blokken.  
  • Dalton-onderwijs
    Bij de Dalton-methode, ontwikkeld door Helen Parkhurst, staat 'de taak' centraal. Het is een afspraak tussen leerkracht en leerling over wat er moet worden gedaan. De kinderen mogen zelf bepalen wanneer en met wie ze eraan willen werken. Er zijn kerntaken die iedereen moet doen, herhalingstaken voor wie het moeilijk vindt, en verrijkingstaken voor snellere leerlingen. Zo kan het onderwijs echt op ieders talenten worden aangepast.

    Vrijheid, zelfstandigheid en samenwerking zijn ook hier belangrijk. Het 'strenge' element van afspraken maken, spreekt ook meer 'traditionele' ouders aan.

    In de praktijk houdt het in:

  • Weinig klassikale lessen: kinderen hebben een aantal taken en delen zelf hun tijd in, zolang de taken maar op tijd af zijn. Dit zijn weektaken, maandtaken, individuele of groepstaken. De leraar is hierbij begeleider.
  • Kinderen leren samenwerken: zo komen zij tot een oplossing.
  • Soms werken de kinderen op verschillende plekken, binnen of buiten de klas.
  • Freinet-onderwijs
    Célestin Freinet oordeelde dat leerlingen, leerkrachten en ouders samen de baas moeten zijn. Een leerkracht die de lakens uitdeelt, kweekt passieve kinderen, die later passieve volwassenen worden. Kinderen moeten kritisch naar de wereld kijken en hun lot in eigen hand nemen. De school als een soort 'kinder-zelforganisatie'.

    Belangrijk uitgangspunt is de 'vrije tekst', waarin het kind opschrijft wat hem of haar bezighoudt. Die vormt de basis voor het onderwijs; van lezen en rekenen tot kennis van de natuur. Dat vraagt behoorlijk wat creativiteit van de leraar. De kinderen werken zoveel mogelijk zelfstandig.

    Vrije scholen
    De Vrije school (in België: Steiner-school) is gebaseerd op de antroposofie van Rudolf Steiner, met als uitgangspunt dat ieder mens op aarde reïncarneert en zijn eigen weg zoekt. Aan ouders en leerkrachten de taak het kind daarbij te helpen. De ontwikkeling verloopt in fasen van zeven jaar: eerst wil en grove motoriek, daarna gevoelsleven en fijne motoriek, en tot slot het intellect. Die volgorde is belangrijk, anders raakt de ontwikkeling verstoord.

    Het onderwijs hecht waarde aan schoonheid, creativiteit en beweging, want behalve een hoofd heeft de mens ook hart en handen. Ook de natuur en andere culturen zijn belangrijk; de mens is deel van een groter geheel.
    Het onderwijs is klassikaal, met leeftijdsgenoten. De hele basisschool hebben de kinderen dezelfde leerkracht, die de lesstof verpakt in beelden, liederen en verhalen. Er wordt niet zo veel uit boeken gewerkt.  

    In de praktijk houdt het in:

  • Klassen met meerdere leeftijdsgroepen.
  • Spel en materialen worden dusdanig aangeboden dat er volop ruimte is voor de eigen invulling door het kind.
  • Activiteiten, passend bij het kind komen als punten van houvast steeds op dezelfde dagen terug.
  • Creatieve werkzaamheden zoals tekenen, broodbakken, schilderen, knutselen of werken met bijenwas.
  • We wensen u veel succes bij het vinden van een school!