Eerst was er afwezigheid. Die van het soort dat niet zo opvalt. Af en toe een dagje ziek. Volgende dag weer aanwezig. Toen een incident. Woorden met een klasgenoot. Moeilijk te verklaren boosheid. Onverwacht veel verdriet. Daarna steeds vaker alleen zitten, achter in de klas. 
Dan weer afwezig. En een telefoontje van de receptioniste naar huis. ‘Nee, ze is niet ziek. Maar nee, ze kan ook niet naar school.’
We krijgen haar niet uit bed. 
Ze vindt klasgenoten stom, zegt ze. 
Ze heeft geen klik, zegt ze. 
Ze begrijpen me niet, zegt ze. 
Of ik er als haar mentor eens met haar over wil praten.
 
Schoorvoetend komt ze binnen. Schouders omlaag. Armen langs het lichaam, tas in haar rechterhand, net iets boven de grond. Ze gaat achter het tafeltje aan mijn bureau zitten. Laat haar jas aan. Ze is er wel,  maar ook weer niet.
‘Hoi’, zeg ik. ‘Fijn dat je op school bent gekomen. Fijn dat je met me wilt praten.’
Ze kijkt even op. Een klein glimlachje. Een klein glimlachje van fatsoen.
Ik kijk naar haar. Naar haar hand, die honderdduizend denkbeeldige kruimels van tafel begint te vegen, in een zich steeds herhalende beweging met de rand van haar hand.
‘Dus je wilt niet meer naar school?’, probeer ik. ‘Vind je het niet leuk in de klas?‘
‘Ach. De klas interesseert me niet’, ze haalt haar schouders op. ‘Ik heb genoeg vrienden buiten de klas. Ze praten in de klas alleen maar onzin. En ze zeggen slechte dingen over anderen. En de jongens zijn kinderachtig. Maar ik heb genoeg vrienden op de sportclub hoor. Het boeit me niet. Ik kan prima zonder ze. ‘
‘Ok’. Wel fijn dat je vrienden buiten de klas hebt’, zeg ik.
‘Maar wat is er dan veranderd de laatste maanden dat je nu niet meer naar school wilt? Ik dacht dat jij en Lisa zulke goede vriendinnen waren. En ik zie je ook regelmatig lachen met Anneke. ‘Kun je zeggen wat je dwars zit?
‘Pff.  Anneke. Anneke ken ik al mijn hele leven. We hebben ook vaak ruzie.’ Ik ben gewoon anders dan de rest. Ik heb niks met ze. Het boeit me niet. ‘
Ik denk na. Ze heeft geen zin in school, maar op zijn minst even weinig zin om daarover te praten. Ik besluit het over een andere boeg te gooien.  En opeens schiet me iets te binnen. De wondervraag…
‘Je kon dus niet uit je bed komen om naar school te gaan, zeg ik, en kennelijk heb je ook niet veel zin om erover te praten. Toch zie ik aan je dat je niet lekker in je vel zit. Ik wil je vragen even met me mee te denken. Ik heb een hele rare vraag voor je. Zo raar, dat je misschien eerst even zult denken dat ik nog gekker ben geworden dan ik al was, maar ik wil je toch even vragen om erover na te denken. Vind je dat goed?’
Ze kijkt op, toch wat nieuwsgierig geworden. ‘Best’, zegt ze.
Best is goed, vind ik. Best is prima.  En ik begin.
‘Ok.  Probeer je even het volgende voor te stellen. Zo meteen ga je weer naar huis, toch?
Ze knikt. ‘En dan? Wat ga je dan doen?’
Naar korfbal,  zegt ze.
‘Ah! Leuk!’, zeg ik. ‘En dan? Dan ga je naar huis waarschijnlijk of niet? En dan een hapje eten. Wat appen met vriendinnen. Niet uit de klas natuurlijk, maar die anderen.‘ Ik knipoog. Zij grijnst wat.
 
En dan ga je naar bed,  en dan, dan gebeurt er iets heel bijzonders, ga ik je nu vertellen.
Dan gebeurt er een wonder. Ja, echt. Terwijl jij naar bed gaat en nadenkt over een goede reden om morgen niet naar school te hoeven, val je in slaap. En als jij in slaap bent gevallen, gebeurt er een wonder.  En als je wakker wordt, merk je dat dat wonder is gebeurd.   Je hebt enorm veel zin om naar school te gaan. En een enorme berg energie. Je hebt zin om lol te maken met je klasgenoten, je hebt zin om te leren,  je kan bijna niet wachten om op je fiets te springen en naar school te racen.
Ik zie dat ze verrast is door de wending in het gesprek. Ik zie ook dat ze wat rechter op is gaan zitten.
‘En nu komt mijn vraag,’ vervolg ik: ‘Waaraan merk jij morgenochtend op school het eerst dat dat wonder is gebeurd?  Wat is er veranderd aan anderen, waardoor je dat merkt? Wat doen anderen in de klas anders waardoor jij het weer leuk vindt om naar school te gaan?’
Ze is klaar met de denkbeeldige kruimels, zie ik. Ze denkt heel hard na, zie ik. Ze vindt het maar een rare vraag, maar wel een leuke vraag om over na te denken, zie ik. Dat zou wat zijn, hoor ik haar bijna denken. Zo’n wonder.
Dan kijkt ze me ineens recht aan.  Met grote ogen. ‘Ik denk dat ik weet wat er veranderd is, waardoor ik het weer leuk vind op school, fluistert ze.
Ik zwijg. Ik zwijg met alle stilte die ik in me heb.
 
‘Dat ik me niet meer zo hoef te schamen voor alles.’
 
Ik slik. Ik slik nog een keer en denk aan de gemaakte onverschilligheid van een paar minuten geleden Aan de moeilijk te verklaren boosheid, bij het incident met haar klasgenoot. Aan de eindeloos vegende hand over het tafeltje.
 
Er is echt een wonder gebeurd.  Er is een opening voor een gesprek ontstaan.
Het is echt een wondervraag.
 
© Nationale Onderwijsgids / Henk ter Haar
 
De wondervraag is onderdeel van een oplossingsgericht stappenplan voor gesprekken met leerlingen, dat ik heb geleerd te gebruiken tijdens een training bij Dirk van der Wulp enkele jaren geleden. Ik verwijs je graag naar zijn website, www.dirkvanderwulp.eu waar je veel meer kunt lezen over oplossingsgericht werken in het onderwijs.
Bijgevoegd hier nog artikel met meer informatie.